Information über das Wort bezoedelen (Niederländisch → Esperanto: malpurigi)

Synonyme: bevlekken, bevuilen, verontreinigen, vuilmaken, besmeuren, contamineren

WortartVerb
Aussprache/bəˈzudələ(n)/
Trennungbe·zoe·de·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) bezoedel(ik) bezoedelde
(jij) bezoedelt(jij) bezoedelde
(hij) bezoedelt(hij) bezoedelde
(wij) bezoedelen(wij) bezoedelden
(jullie) bezoedelen(jullie) bezoedelden
(gij) bezoedelt(gij) bezoedeldet
(zij) bezoedelen(zij) bezoedelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) bezoedele(dat ik) bezoedelde
(dat jij) bezoedele(dat jij) bezoedelde
(dat hij) bezoedele(dat hij) bezoedelde
(dat wij) bezoedelen(dat wij) bezoedelden
(dat jullie) bezoedelen(dat jullie) bezoedelden
(dat gij) bezoedelet(dat gij) bezoedeldet
(dat zij) bezoedelen(dat zij) bezoedelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
bezoedelbezoedelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
bezoedelend, bezoedelende(hebben) bezoedeld

Übersetzungen

Dänischtilsøle; snavse til
Deutschbeschmutzen; einschmutzen; sudeln
Englischsoil; contaminate; dirty; pollute; besmirch
Esperantomalpurigi
Französischsalir; souiller
Italienischinsudiciare; sporcare
Papiamentosusha
Saterfriesischbegräime; beklaadje; bemudderje
Schwedischförorena; nedsmutsa; orena; smutsa
Spanischemporcar; ensuciar; manchar