Information über das Wort wantrouwen (Niederländisch → Esperanto: malkonfidi)

WortartVerb
Aussprache/ˈʋɑntrɑu̯ʋə(n)/
Trennungwan·trou·wen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) wantrouw(ik) wantrouwde
(jij) wantrouwt(jij) wantrouwde
(hij) wantrouwt(hij) wantrouwde
(wij) wantrouwen(wij) wantrouwden
(jullie) wantrouwen(jullie) wantrouwden
(gij) wantrouwt(gij) wantrouwdet
(zij) wantrouwen(zij) wantrouwden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) wantrouwe(dat ik) wantrouwde
(dat jij) wantrouwe(dat jij) wantrouwde
(dat hij) wantrouwe(dat hij) wantrouwde
(dat wij) wantrouwen(dat wij) wantrouwden
(dat jullie) wantrouwen(dat jullie) wantrouwden
(dat gij) wantrouwet(dat gij) wantrouwdet
(dat zij) wantrouwen(dat zij) wantrouwden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
wantrouwwantrouwt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
wantrouwend, wantrouwende(hebben) gewantrouwd

Gebrauchsbeispiele

Iedereen wantrouwde iedereen.
Toch wantrouwde Carlo hem zichtbaar.

Übersetzungen

Deutschmißtrauen; beargwöhnen
Englischmisdoubt
Esperantomalkonfidi