Information über das Wort concurreren (Niederländisch → Esperanto: konkurenci)

WortartVerb
Aussprache/kɔŋkyˈrerə(n)/, /kɔŋkɵˈrerə(n)/
Trennungcon·cur·re·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) concurreer(ik) concurreerde
(jij) concurreert(jij) concurreerde
(hij) concurreert(hij) concurreerde
(wij) concurreren(wij) concurreerden
(jullie) concurreren(jullie) concurreerden
(gij) concurreert(gij) concurreerdet
(zij) concurreren(zij) concurreerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) concurrere(dat ik) concurreerde
(dat jij) concurrere(dat jij) concurreerde
(dat hij) concurrere(dat hij) concurreerde
(dat wij) concurreren(dat wij) concurreerden
(dat jullie) concurreren(dat jullie) concurreerden
(dat gij) concurreret(dat gij) concurreerdet
(dat zij) concurreren(dat zij) concurreerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
concurreerconcurreert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
concurrerend, concurrerende(hebben) geconcurreerd

Gebrauchsbeispiele

Hij zou willen concurreren met Fox News, ooit zijn favoriete nieuwsmedium, dat bij hem in ongenade viel tijdens de verkiezingen.

Übersetzungen

DeutschKonkurrenz machen; in Wettbewerb stehen
Englischcompete
Esperantokonkurenci
Schwedischtävla
Westfriesischkonkurrearje