Information über das Wort alarmeren (Niederländisch → Esperanto: alarmi)

Synonym: alarm slaan

WortartVerb
Aussprache/alɑrˈmeːrə(n)/
Trennungalar·me·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) alarmeer(ik) alarmeerde
(jij) alarmeert(jij) alarmeerde
(hij) alarmeert(hij) alarmeerde
(wij) alarmeren(wij) alarmeerden
(jullie) alarmeren(jullie) alarmeerden
(gij) alarmeert(gij) alarmeerdet
(zij) alarmeren(zij) alarmeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) alarmere(dat ik) alarmeerde
(dat jij) alarmere(dat jij) alarmeerde
(dat hij) alarmere(dat hij) alarmeerde
(dat wij) alarmeren(dat wij) alarmeerden
(dat jullie) alarmeren(dat jullie) alarmeerden
(dat gij) alarmeret(dat gij) alarmeerdet
(dat zij) alarmeren(dat zij) alarmeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
alarmeeralarmeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
alarmerend, alarmerende(hebben) gealarmeerd

Gebrauchsbeispiele

De politie was gealarmeerd door omwonenden die meldden dat er een man was neergeschoten.

Übersetzungen

Deutschalarmieren; Lärm schlagen; zusammentrommeln; aufrütteln; wachrufen
Englischalarm
Esperantoalarmi
Französischalarmer; alerter; jeter l’alarme
Isländischvara við hættu
Katalanischalarmar
Papiamentoalarmá
Portugiesischalarmar; dar alarma
Schwedischalarmere
Ungarischfigyelmeztet; riaszt