Information über das Wort vertolken (Niederländisch → Esperanto: interpreti)

Synonyme: duiden, interpreteren, opvatten, uitleggen, verklaren

WortartVerb
Aussprache/vərˈtɔlkə(n)/
Trennungver·tol·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) vertolk(ik) vertolkte
(jij) vertolkt(jij) vertolkte
(hij) vertolkt(hij) vertolkte
(wij) vertolken(wij) vertolkten
(jullie) vertolken(jullie) vertolkten
(gij) vertolkt(gij) vertolktet
(zij) vertolken(zij) vertolkten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) vertolke(dat ik) vertolkte
(dat jij) vertolke(dat jij) vertolkte
(dat hij) vertolke(dat hij) vertolkte
(dat wij) vertolken(dat wij) vertolkten
(dat jullie) vertolken(dat jullie) vertolkten
(dat gij) vertolket(dat gij) vertolktet
(dat zij) vertolken(dat zij) vertolkten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
vertolkvertolkt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
vertolkend, vertolkende(hebben) vertolkt

Übersetzungen

Deutschauslegen; deuten; dolmetschen; interpretieren; verdolmetschen; erklären; darstellen; verkörpern
Englischinterpret
Esperantointerpreti
Färöerischtolka; tulka
Finnischtulkita
Französischinterpréter
Isländischtúlka; þýða
Italienischinterpretare
Katalanischinterpretar
Papiamentointerpretá
Portugiesischentender; interpretar; traduzir
Rumänischinterpreta
Saterfriesischdolmätskje; interpretierje; tjuude; uutlääse
Schwedischtolka
Spanischinterpretar