Information über das Wort jachten (Niederländisch → Esperanto: hasti)

Synonyme: haast hebben, jagen, zich haasten, zich reppen, zich voorthaasten

WortartVerb
Aussprache/ˈjaxtə(n)/
Trennungjach·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) jacht(ik) jachtte
(jij) jacht(jij) jachtte
(hij) jacht(hij) jachtte
(wij) jachten(wij) jachtten
(jullie) jachten(jullie) jachtten
(gij) jacht(gij) jachttet
(zij) jachten(zij) jachtten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) jachte(dat ik) jachtte
(dat jij) jachte(dat jij) jachtte
(dat hij) jachte(dat hij) jachtte
(dat wij) jachten(dat wij) jachtten
(dat jullie) jachten(dat jullie) jachtten
(dat gij) jachtet(dat gij) jachttet
(dat zij) jachten(dat zij) jachtten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
jachtjacht
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
jachtend, jachtende(hebben) gejacht

Übersetzungen

Afrikaanshaastig wees
Deutschhasten; sich beeilen; es eilig haben
Englischhurry
Esperantohasti
Französischse dépêcher; se hâter; se précipiter
Italienischaffrettarsi
Westfriesischjeie