Information über das Wort posten (Niederländisch → Esperanto: enpoŝtigi)

Synonym: op de post doen

WortartVerb
Aussprache/pɔstə(n)/
Trennungpos·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) post(ik) postte
(jij) post(jij) postte
(hij) post(hij) postte
(wij) posten(wij) postten
(jullie) posten(jullie) postten
(gij) post(gij) posttet
(zij) posten(zij) postten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) poste(dat ik) postte
(dat jij) poste(dat jij) postte
(dat hij) poste(dat hij) postte
(dat wij) posten(dat wij) postten
(dat jullie) posten(dat jullie) postten
(dat gij) postet(dat gij) posttet
(dat zij) posten(dat zij) postten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
postpost
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
postend, postende(hebben) gepost

Gebrauchsbeispiele

Ik ga even een brief posten.
Als u uw bezwaar binnen zes weken hebt gepost, dan is het nog op tijd binnen als wij het uiterlijk in de zevende week ontvangen.
In ieder geval bent u er zeker van dat u het gepost heeft?

Übersetzungen

Deutschzur Post geben; zur Post tragen
Englischpost; mail
Esperantoenpoŝtigi
Saterfriesischtou de Post reeke