Information über das Wort palperen (Niederländisch → Esperanto: palpi)

Synonyme: betasten, bevoelen, tasten, voelen, voelen aan, zitten aan, frutselen, morrelen aan

WortartVerb
Aussprache/pɑlˈperə(n)/
Trennungpal·pe·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) palpeer(ik) palpeerde
(jij) palpeert(jij) palpeerde
(hij) palpeert(hij) palpeerde
(wij) palperen(wij) palpeerden
(jullie) palperen(jullie) palpeerden
(gij) palpeert(gij) palpeerdet
(zij) palperen(zij) palpeerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) palpere(dat ik) palpeerde
(dat jij) palpere(dat jij) palpeerde
(dat hij) palpere(dat hij) palpeerde
(dat wij) palperen(dat wij) palpeerden
(dat jullie) palperen(dat jullie) palpeerden
(dat gij) palperet(dat gij) palpeerdet
(dat zij) palperen(dat zij) palpeerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
palpeerpalpeert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
palperend, palperende(hebben) gepalpeerd

Übersetzungen

Deutschfühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen
Englischfeel; grope; finger; touch
Esperantopalpi
Färöerischkáva; nerta; trilva
Französischpalper; sentir; tâter
Katalanischpalpar; palpejar
Papiamentofula
Portugiesischapalpar; palpar; tatear
Saterfriesischbefäile; fäile; taaste
Spanischpalpar
Thaiคลำ
Tschechischhmatat