Sinonieme: poneren, verzekeren, stellen, claimen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈʋeːrə(n)/ |
---|
Afbreking | be·we·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) beweer | (ik) beweerde |
(jij) beweert | (jij) beweerde |
(hij) beweert | (hij) beweerde |
(wij) beweren | (wij) beweerden |
(jullie) beweren | (jullie) beweerden |
(gij) beweert | (gij) beweerdet |
(zij) beweren | (zij) beweerden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) bewere | (dat ik) beweerde |
(dat jij) bewere | (dat jij) beweerde |
(dat hij) bewere | (dat hij) beweerde |
(dat wij) beweren | (dat wij) beweerden |
(dat jullie) beweren | (dat jullie) beweerden |
(dat gij) beweret | (dat gij) beweerdet |
(dat zij) beweren | (dat zij) beweerden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
beweer | beweert |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
bewerend, bewerende | (hebben) beweerd |
U beweert dat wij ons vergissen?
Je zult het wel verbazend vinden, maar hij beweert dat hij mij van vroeger kent.
Verder beweerde die jongen dat die oude man de smokkelaar was.
Je beweerde laatst iets van landmeetkunde af te weten.
In tegenstelling tot wat Rusland zelf beweert, slagen de troepen er niet in hun belangrijkste doelen snel te halen.