Informasie oor die woord uitplunderen (Nederlands → Esperanto: prirabi)

Sinonieme: beroven, plunderen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœtplɵndərə(n)/
Afbrekinguit·plun·de·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) plunder uit(ik) plunderde uit
(jij) plundert uit(jij) plunderde uit
(hij) plundert uit(hij) plunderde uit
(wij) plunderen uit(wij) plunderden uit
(jullie) plunderen uit(jullie) plunderden uit
(gij) plundert uit(gij) plunderdet uit
(zij) plunderen uit(zij) plunderden uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) uitplundere(dat ik) uitplunderde
(dat jij) uitplundere(dat jij) uitplunderde
(dat hij) uitplundere(dat hij) uitplunderde
(dat wij) uitplunderen(dat wij) uitplunderden
(dat jullie) uitplunderen(dat jullie) uitplunderden
(dat gij) uitplunderet(dat gij) uitplunderdet
(dat zij) uitplunderen(dat zij) uitplunderden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
plunder uitplundert uit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitplunderend, uitplunderende(hebben) uitgeplunderd

Voorbeelde van gebruik

Ik zou graag het huis uitplunderen, maar ik ben het met je eens dat we maar het beste kunnen verdwijnen.

Vertalinge

Afrikaansberoof
Duitsberauben
Engelsloot; pillage; plunder
Esperantoprirabi
Italiaansderubare
Nederduitsplünderen
Saterfriesberoowje
Spaansdespojar; privar
Sweedsråna; utblotta
Tsjeggiesoloupit