Sinonieme: aaneenvoegen, bijeenbrengen, verenigen, in elkaar zetten
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) breng samen | (ik) bracht samen |
(jij) brengt samen | (jij) bracht samen |
(hij) brengt samen | (hij) bracht samen |
(wij) brengen samen | (wij) brachten samen |
(jullie) brengen samen | (jullie) brachten samen |
(gij) brengt samen | (gij) brachtet samen |
(zij) brengen samen | (zij) brachten samen |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) samenbrenge | (dat ik) samenbrachte |
(dat jij) samenbrenge | (dat jij) samenbrachte |
(dat hij) samenbrenge | (dat hij) samenbrachte |
(dat wij) samenbrengen | (dat wij) samenbrachten |
(dat jullie) samenbrengen | (dat jullie) samenbrachten |
(dat gij) samenbrenget | (dat gij) samenbrachtet |
(dat zij) samenbrengen | (dat zij) samenbrachten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
breng samen | brengt samen |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
samenbrengend, samenbrengende | (hebben) samengebracht |