Sinonieme: bouwsel, constructie, gebouw, pand, perceel
Woordsoort | selfstandige naamwoord |
---|
Uitspraak | /ˈbɑu̯ʋɛrᵊk/ |
---|
Afbreking | bouw·werk |
---|
Geslag | onsydig |
---|
Meervoud | bouwwerken |
---|
Het gedeelte waaraan hij zijn medewerking verleend had, stortte geheel in elkander en een dichte stofwolk onttrok het bouwwerk een ogenblik aan het oog.
Over de weg die naar het bouwwerk voerde, zwoegde een kleine gedaante voort.
Heer Bommel trad op het bouwwerk toe, spiedde wat om zich heen en ontdekte toen een verlicht venster dat uitzicht gaf in een kelderachtige ruimte.