Sinonieme: aanzetten, slijpen, wetten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxɛrpə(n)/ |
---|
Afbreking | scher·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) scherp | (ik) scherpte |
(jij) scherpt | (jij) scherpte |
(hij) scherpt | (hij) scherpte |
(wij) scherpen | (wij) scherpten |
(jullie) scherpen | (jullie) scherpten |
(gij) scherpt | (gij) scherptet |
(zij) scherpen | (zij) scherpten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) scherpe | (dat ik) scherpte |
(dat jij) scherpe | (dat jij) scherpte |
(dat hij) scherpe | (dat hij) scherpte |
(dat wij) scherpen | (dat wij) scherpten |
(dat jullie) scherpen | (dat jullie) scherpten |
(dat gij) scherpet | (dat gij) scherptet |
(dat zij) scherpen | (dat zij) scherpten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
scherp | scherpt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
scherpend, scherpende | (hebben) gescherpt |